Het hemelse Jeruzalem 

 


"Laten we blij zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft van het Lam is gekomen en Zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt" (Op.19:7). 

"Ik zag een nieuw Jeruzalem, neerdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid die voor haar man versierd is" (Op.21:2).


INLEIDING
Toen Johannes in de geest werd weggevoerd "op een grote en hoge berg", zag hij een stad die aan het neerkomen was uit de hemel, van God (Op.21:10). "Ze had de heerlijkheid van God en haar licht leek op een zeer kostbare steen, als van een kristalheldere diamant" (Op.21:11). De beschrijving gaat elk menselijk voorstellingsvermogen te boven: fundamenten versierd met edelstenen (Op.21:19), "iedere poort was één parel" (Op.21:21), "haar muur was als diamant en de stad zuiver goud, als zuiver glas" (Op.21:18). 

Johannes noemt haar het nieuwe Jeruzalem (Op.3:12). Waarom nieuw? Waarom is er geen nieuw Ur, Damascus of Hebron? Omdat hier sprake is van de "stad van de grote Koning", de stad van onze Vader in de hemel (Ps.48:2, Mat.5:35). "Nieuw" duidt in de bijbel op het hemelse, op het geestelijke. Johannes zag geen aardse stad, maar een stad die uit de hemel neerdaalt en waarin alles nieuw is. Alles is er van de hemelse orde (Op.21.1). 

Een andere benaming voor deze stad is de bruid (Op.21:9-10). Johannes zag haar als de bruid van Christus in haar uiteindelijke volmaaktheid, "nieuw", geestelijk, hemels, in geest en waarheid. In dit artikel willen we enkele aspecten van deze heerlijke "stad" belichten aan de hand van Openbaring 21 en 22.


HAAR HEERLIJKHEID
We beginnen met een verbazingwekkend gegeven: ze heeft de heerlijkheid van God (Op.21:11). Wat betekent dat?
De letterlijke betekenis van het Hebreeuwse woord voor heerlijkheid (kabod) is gewicht. In de ogen van de mensen had iemands heerlijkheid te maken met zijn gewichtigheid of zijn bezit. Jakob's kabod was zijn rijkdom (Gen.31:1). De kabod van de Assyriërs was hun militaire kracht (Jes.8:7). Jozef's kabod was zijn positie als onderkoning van Egypte (Gen.45:13). 

De kabod van God is Zijn liefde, Zijn goedheid, Zijn trouw, Zijn wijsheid, Zijn kennis, Zijn rechtvaardigheid, Zijn waarheid, Zijn macht, enz. enz. Al deze geestelijke "gewichtigheden" samen vormen de heerlijkheid van God. Het nieuwe Jeruzalem straalt van die heerlijkheid!
God roept "de bruid, de vrouw van het Lam" dus "tot Zijn heerlijkheid" (Op.21:9, 1Thes.2:12). In onze Heer Jezus was die al in volheid aanwezig (2Thes.2:14, Col.2:9). En Hij zei van Zijn leerlingen: "De heerlijkheid, die U Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven" (Joh.17:22) en: "Ik wil, dat ook zij de heerlijkheid zullen aanschouwen, die U Mij gegeven hebt" (Joh.17:24). 

De "bruid" is door Hem nu nog aan het veranderen van heerlijkheid tot heerlijkheid (2Cor.3:18). Maar wanneer ze uit de hemel van God neerdaalt, heeft ook zij Zijn volle heerlijkheid(Op.21:11).


HAAR LICHT
Alle heiligen samen vormen deze nieuwe stad, die "de zon en de maan niet nodig heeft, omdat de heerlijkheid van God haar verlicht" (Op.21:23, Ps.27:1).
Licht is het symbool van waarheid (Ps.43:3). Als het licht van het nieuwe Jeruzalem lijkt op een kristalheldere diamant, betekent dat, dat het is vervuld is van de allerzuiverste waarheid (Op.21:11).
Het is er volle dag (Spr.4:18). Alles is kristalhelder (Op.21:11). Alle leringen en schaduwen zijn geweken voor het licht van de Almachtige. Alle opvattingen over God en Zijn heerlijkheid zijn weggesmolten bij "het aanschouwen van de lieflijkheid van de Heer in Zijn tempel" (Ps.27:4). 

Dit licht heeft niet alleen de hemelse bruid: het wordt het licht voor ieder mens (Joh.1:4,9). Het zal schijnen "tot het einde van de aarde" (Jes.49:6b). Want deze stralende stad op Sion kan niet verborgen blijven" (Mat.5:14). Johannes zag haar neerdalende, van God komend. En hij zag ook, dat de volken bij haar licht zullen gaan wandelen (Op.21:24). Wat een perspectief!


DE TENT VAN GOD
"Zie, de tent (tabernakel) van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen. Ze zullen Zijn volken zijn; Hij Zelf zal bij hen zijn" (Op.21:3).
Laten we het nieuwe Jeruzalem eens vergelijken met de tabernakel, die Mozes in de woestijn moest opzetten. Daar kwam men binnen in de voorhof in het licht van de zon. In het heilige deden priesters dienst bij het licht van de gouden kandelaar. Maar in het heilige der heiligen was het enige licht de shekinah (=de heerlijkheid van God). 

Er staat, dat er in het nieuwe Jeruzalem geen licht van zon of kandelaar meer nodig is, want de heerlijkheid van God is haar licht en het Lam is er de lamp (Op.21:23, 22:5). Dat betekent, dat het "voorbereiden in de voorhof" en het "groeien in het heilige" niet meer nodig is. De "bruid" is nu een heilige der heiligen. God heeft met haar Zijn doel bereikt. 

In de tabernakel had alleen het heilige der heiligen de vorm van een kubus (10x10x10 el). Het nieuwe Jeruzalem is ook een kubus: haar lengte en haar breedte en haar hoogte zijn gelijk (Op.21:16). Vierkant spreekt van volmaaktheid, een kubus van volheid. 

De boodschap is duidelijk. In de voorhof leren we de heerlijkheid van de hemelse stad niet kennen. Ook niet in het heilige. Alleen wie het Lam verder volgt, het heilige der heiligen in.
Het "nieuwe" Jeruzalem blijkt gigantische afmetingen te hebben: een kubus van 12.000 stadiën lang, breed en hoog (Op.21:16, één stadie=231 el). Het heilige der heiligen van de tabernakel was een kubus van maar 10 el hoog, het nieuwe Jeruzalem van maar liefst 2.772.000 el! Wie er de voorkeur aan geeft, de bijbel aards en natuurlijk te blijven interpreteren, moet proberen zich een stad voor te stellen van ongeveer acht miljard kubieke kilometer. 

Waar we wel op moeten letten is de betekenis van 12.000. Het getal 12 verwijst naar geroepen zijn tot koninklijk priesterschap. Er zijn 12 stammen, 12 apostelen, 12 fundamenten en 12 poorten van het hemelse Jeruzalem, 12x12x10x10x10 eerstelingen voor God en voor het Lam.
Dus de ware afmeting van de hemelse stad is 12.000 stadiën lang, breed en hoog. Die is niet te bepalen met meters en kilometers, maar met de koninklijk-priesterlijke "maat van de wasdom der volheid van Christus", "de maat van volle kennis van de Zoon" (Ef.4:13). 

Wie dat bereiken, zijn het licht van de wereld (Mat.5:14). God zegt van hen: "Ik stel u tot een licht der volken, opdat Mijn heil kan reiken tot het einde van de aarde" (Jes.49:6). Dan breken, naar Zijn belofte, de tijden van de wederoprichting (=herstel) van alle dingen aan (Hand.3:21). Dan maakt Hij die op de troon zit, alle dingen "nieuw"! (Op.21:5).


VERSIERD VOOR HAAR MAN
We leven nu nog in een tijd van toebereiding, in de "voorhof", of in het "heilige". Onze hoop reikt echter verder, "tot binnen het voorhangsel, waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan" (Hebr.6:19). Johannes zag de stad geheel "toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is" (Op.21:2, St.Vert), in "blinkend en smetteloos fijn linnen" (Op.19:7-8). 

Het Griekse woord voor versieren is kosmeo (vgl. cosmetica). De bruid wordt voor Christus in elk opzicht mooi gemaakt. Ze groeit "in liefde in elk opzicht naar Hem toe" (Ef.4:15).
Het van kosmeo afgeleide zelfstandig naamwoord is kosmos, wat letterlijk betekent: ordening, rangschikking. Het is in de Nederlandse vertalingen doorgaans vertaald door wereld. De basisbetekenis van kosmos hangt nauw samen met kosmeo: de kosmos zal geordend worden, mooi worden gemaakt. Er komt een nieuwe orde! Alles wordt nieuw! 

Dat kan niet gebeuren buiten de bruidegom om (=de volheid van Christus in de zonen). Maar ook niet zonder de bruid (=de volheid van Christus in de Gemeente). Doordat zij met Christus huwt, zijn beiden één en vullen elkaar in alles aan. Vandaar, dat in háár de levensrivier stroomt uit de troon (Op.22:1). En dat er "midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier het geboomte des levensstaat" (Op.22:2). Zij straalt de heerlijkheid van God uit (Op.21:11). Vanuit haar is iets nieuws te horen, wat nooit eerder is vernomen: "De Geest (van Christus=gezalfde) en de bruid zeggen: Kom!" (Op.22:17). 

Tot nog toe zijn alleen de Zijnen genodigd om te komen. Maar hier nodigen de Geest en de bruid alle volken en stammen en natiën en talen om te komen tot het herstel van alle dingen (Hand.3:21). En ze zullen komen! (Op.21:26). De twaalf poorten van de stad zullen nooit "gesloten worden, want er zal geen nacht meer zijn" (Op.21:25). Alles zal worden hersteld (Hand.3:21). Alles en allen zal worden genezen (Op.22:2).


HAAR MUREN
"En ze had een grote en hoge muur. En hij, die met mij sprak, had een gouden meetstok, om de stad op te meten, en haar poorten en haar muur. En hij mat haar muur op: 144 el, mensenmaat die engelenmaat is. En de bouwstof van haar muur was diamant" (Op.21:12,15-18). 

Volgens deze verzen ligt er om de 2000 kilometer hoge stad een muur van 144 el hoog. Stadsmuren dienden vroeger als bescherming tegen vijanden. Is dat hier ook zo? Nee, nu is er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont. De poorten in de muur hoeven niet meer dicht om vijanden buiten te houden. Wat betekent deze muur dan? 

Elke natuurlijke interpretatie van deze prachtige symbolen zet ons op het verkeerde been. We moeten ze geestelijk verstaan. De muren van het hemelse Jeruzalem zijn geestelijke muren. Er staat: "Wij hebben een sterke stad met heil als muren" (Jes.26:1). "Van geweld zal in uw land niet meer gehoord worden; u zult uw muren heilnoemen en uw poorten lof" (Jes.60:18). "Ik Zelf, luidt het woord van de Heer, zal een vurige muur zijn om haar heen en heerlijkheid binnen in haar" (Zach.2:5). De muur van het nieuwe Jeruzalem is God, Zijn redding, Zijn heil. 

De hoogte van de muur wordt nadrukkelijk genoemd: "Honderd vierenveertig el, mensenmaat die engelenmaat is" (Op.21 :17). Over de betekenis van het getal 12 hebben wij het al gehad. "Mensenmaat, die engelenmaat is". 12x12. is de maat van de mens die naar Gods beeld is geschapen in gerechtigheid en heiligheid, "de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef.4:13). Wie tot die maat groeit, is een levende "diamant" in de "muur" van Zijn heil.
"Als de Heer de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter" (Ps.127:1). De Heer bewaardt, bewaakt en behoedt het nieuwe Jeruzalem. Geldt hier bescherming van voorganger, ouderling of oudste, van gemeente, samenkomst of organisatie, van regels, wetten of leringen? Nee, hemels Jeruzalem, "de Heer is uw bewaarder!" (Ps.121:3-5). Hij is uw muur! (Zach.2:5). 

Wie een ommuurde stad nadert, ziet de muur al van ver. Wie de tabernakel naderde, zag al op afstand de blinkende omheining van het witte linnen. Wie oog krijgt voor het nieuwe Jeruzalem, begint Gods geweldige heil en Zijn heerlijkheid te ontwaren. Wat een muren! Wat een heil! De hele schepping ziet ernaar uit en wacht op de "heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden" (Rom.8:18-19). De muren van heil roepen: "O, alle dorstigen, kom tot de wateren, en u die geen geld hebt, kom, koopt en eet; ja kom kopen zonder geld en zonder prijs wijn en melk" (Jes.55:1). "En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, moet zeggen: Kom! En wie dorst heeft, mag komen, en wie wil, mag het water des levens zo maar nemen" (Op.22:17). 

Muren zijn er ook voor uitsluiting. Alles wat nog onrein is, wordt buitengehouden (Op.21:27). Niemand kan de stad van God binnenkomen, als Christus nog niet zijn leven is (vgl. Col.3:4). Alleen wie zich heeft losgemaakt van de gruwelen van Babylon en van de vleespotten van Egypte kan door de poorten binnengaan.
Want "wie mag de berg van de Heer beklimmen? Wie mag staan in Zijn heilige stad? Die rein is van handen en zuiver van hart. Die zijn ziel niet op valsheid richt, noch bedrieglijk zweert. Die zal van de Heer een zegen wegdragen, gerechtigheid van de God van zijn heil(Ps.24:3-6).


DE POORTEN
"En ze had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen, en namen op de poorten geschreven, de namen van de twaalf stammen van de kinderen Israëls" (Op.21:12-13). "En haar poorten zullen nooit gesloten worden, want er zal geen nacht zijn; en de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden" (Op.21:25-26). 

Het is onbegrijpelijk, dat zo veel gelovigen het boek Openbaring toepassen op natuurlijke dingen en niet op geestelijke, eeuwige realiteiten. Jesaja verhief symboliek al tot geestelijke realiteit: "U zult uw muren heil noemen en uw poorten lof" (Jes.60:18). Het nieuwe Jeruzalem is dan ook geen stad van gedolven steen en timmerhout. 

Er zijn 12 poorten, 12 "aloude ingangen" (vgl.Ps.24:7-10). Weer 12, het getal van te zijn geroepen tot koninklijk priesterschap.
Hoe vind je die "poorten"? De weg erheen kan geen "roofvogel" kennen, een "gier" niet zien en "trotse dieren" als "leeuwen" niet vinden (Job 28:7). Maar voor wie het van de Heer verwacht, zal er "een gebaande weg zijn, die de heilige genoemd wordt (=Jezus, Joh.14:6). Geen onreine zal die betreden, reizigers en dwazen zullen er niet op dolen, geen verscheurend dier zal daarop komen, maar de verlosten wandelen daarop" (Jes.35:8-9). 

Alleen door de genadige wijsheid van Gods Geest wordt de toegang tot de hemelse stad gevonden.
Op de poorten zijn twaalf engelen (Op.21:12). Het Griekse woord voor engel is angelos: boodschapper. De poorten verkondigen Gods boodschap, die overeenkomt met de betekenissen van de namen, die erop geschreven staan (Op.21:12). Die namen zijn de twaalf namen van de stammen van Israël (Op.21:12). Op grond van dit feit geloven velen, dat de natuurlijke nakomelingen van Jakob (bij Lea, Bilha, Zilpa en Rachel) de bruid van Christus zullen zijn. Onzin! 

Want de "taal" van het boek is “tekenentaal”. In symbolen (tekenen) worden geestelijke realiteiten doorgegeven. En als we lezen van de namen van de twaalf stammen van de kinderen Israëls op de poorten van de stad van God, zijn dat niet met letters geschreven namen. Wie dat denkt, blijft in de symboliek steken en mist de geestelijke realiteit. De heilige stad is een hemels volk. Ze is niet van de oude, maar van de nieuwe orde. De "namen" op de "poorten" ontsluieren, hoe de wezenlijke eigenschappen zijn van de "12" om het "nieuwe" Jeruzalem binnen te kunnen komen. We zullen die namen eens nader bekijken met behulp van het "Bijbels Woordenboek" van A. Huizinga. 

Ruben (raoh=zien, ben=zoon) betekent "Zie een zoon". Wie de Geest van zoonschap in zich laat werken, heeft een poort gevonden tot het nieuwe Jeruzalem. 

De tweede stam is Simeon (samoa=horen) en betekent "horende", "verhoring". "Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt" (Op.2:7). "Het geloof is uit het horen" (Rom.10:17). Het "horen van het levende Woord" is een poort tot de heerlijkheid van God. 

Levi (lavoh=aanhangen) betekent "aanhechting", "gezelschap". "Die zich aan de Heer hecht, is één geest met Hem" (1Cor.6:17). Dat is het principe van in Hem blijven. "Ik ben de wijnstok, jullie de ranken" (Joh.15:5). "Levi" kent de Heer als "de schuilplaats van de Allerhoogste", als "zijn gezelschap", als "zijn toevlucht" (Ps.91). 

De vierde stam is Juda (jadoh=loven, prijzen, danken) en betekent "dankende". Ze zullen niet alleen "God voortdurend een lofoffer brengen" (Hebr.13:15), maar vooral "Hem zijn tot een volk, tot een roem, een lof en een sieraad" (Jer.13:11). 

De vijfde stam, Zebulon (zabol=wonen), betekent "woning". "In het huis van Mijn Vader zijn veel woningen" (Joh.14:2). "Indien iemand Mij liefheeft, zal hij Mijn woord bewaren en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen" (Joh.14:23), "opdat ook jullie mogen zijn, waar Ik ben" (Joh.14:3). 

Issaschar betekent "Er is loon" en duidt op de voltooiing van de nieuwe mens. Wie "in Jeruzalem" is, is Christus' loon. "Zie, uw heil komt; zie, Zijn loon is bij Hem. En men zal hen noemen: Het heilige Volk, De Verlosten van de Heer. U zult genoemd worden: Begeerde, Niet verlaten Stad" (Jes.62:12). "Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij" (Op.22:12). 

Alle namen van de stammen, ook die van Gad (=geluk, volgens sommigen: ziener), Aser (=gelukzalige), Nafthali (=worsteling), Efraïm (=vruchtbaar), Manasse (=die vergeten doet) en Benjamin (zoon van mijn rechterhand) laten "ingangen" zien van het nieuwe Jeruzalem. 

De naam van één stam ontbreekt: die van Dan (vgl. Op.7:1-8). In plaats van Dan (=rechter, oordeler) is Manasse gekomen (=die vergeten doet). In het nieuwe Jeruzalem is het bestraffende oordelen en veroordelen van "Dan" vervangen door genade en verzoening van "Manasse". Er wordt in de hemelse stad niet meer geoordeeld. Voor haar is het oordeel (=scheiding van goed en kwaad) een proces, dat voorgoed achter haar ligt (vgl. 1Petr.4:17). Dan (=oordeler) kan geen poort van het hemelse Jeruzalem zijn. 

De heilige Stad heeft dus twaalf poorten, drie aan iedere kant (Op.21:13). Iedere poort is één grote parel: "En de twaalf poorten waren twaalf paarlen: iedere poort was één parel" (Op.21:21). Waarom een parel? Wat is bijvoorbeeld de kostbare parel in Jezus' gelijkenis? Hij zei: "Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een koopman, die mooie parels zocht. Toen hij een kostbare parelgevonden had, ging hij heen en verkocht al wat hij had, en kocht die" (Mat.13:45-46). 

Wie is die koopman? Velen denken, dat het de zondaar is die de Heiland zoekt. Maar die koopman had parels te verkopen en wat zou een zondaar nou hebben te verkopen? Hij heeft alleen maar gebrek, zonde, duisternis, dood! Een nog niet vernieuwde gelovige heeft alleen maar "hout, stro en stoppelen" te verkopen. Nee. Christus is de koopman! De kostbare parel is de Gemeente, de Bruid! 

Om haar als Bruid te werven, verkocht Hij alles wat Hij had. Hij heeft Zichzelf daarvoor volkomen ontledigd (Fil.2:6-8). Hij verkocht alles om haar. Hij had haar lief, gaf Zich voor haar en maakte haar stralend, zonder vlek of rimpel en onbesmet" (Ef.5:25-27). De kostbare parel is de éne, heilige, algemene, christelijke ekklesia. Zij is de vrouw van het Lam, de koningin van de hemel, de hemelse stad van God. Zij was voor de Heer zo fascinerend en kostbaar, dat Hij alles wat Hij had, opgaf om haar te huwen. 

Elke poort van de "stad" was dus één parel. Het is uiterst leerzaam om na te gaan, hoe parels ontstaan. Soms komt er een zandkorrel of een stukje schelp ongewenst in een oesterschelp terecht. Als dat in het dier vasthaakt, begint het te irriteren. Meteen komt er een genezingsreactie op gang: ze begint een stof af te scheiden om de irritatie te bedekken. Het is maar een dun laagje verzachtend slijm, dat maar even helpt. Want steeds als het weer verhardt tot parelmoer, veroorzaakt het nieuwe pijn. Dan wordt er opnieuw een verzachtend laagje aangebracht. Zo groeit een parel. Het duurt jaren voordat er één ontstaat ter grootte van een erwt. Een parel was in de oudheid een uiterst kostbaar bezit, dat door de zacht glanzende kleur werd beschouwd als het symbool van vrouwelijke schoonheid. 

De grootste parel, die ooit is gevonden (bij de Filippijnen), was grillig van vorm en ongeveer zo groot als een hoofd. De geschatte waarde is tientallen miljoenen euro's. Wat overweldigend en duizelingwekkend, als we nu lezen, dat van het hemelse Jeruzalem "iedere poort afzonderlijk één parel is" (Op.21:21). Een poort was één parel, van 144 el hoog. Dat is bijna 90 meter! (Op.21:17). 

Parels worden dus in oesters (uiterlijk bepaald geen schoonheden) gevormd tijdens een lang lijdensproces. De geestelijke les is duidelijk. In een oester ontstaat de parel door iets wat uitermate irriteert. In het leven van de overwinnende christen is dat het kruis. Het kruis ervaren we als iets dat pijn doet. Om een parel te vormen, moet de stroom van Gods genezende genade vloeien uit onze geest, die één is met de heilige Geest. Zo wordt het leven van de nieuwe schepping gevormd in ons binnenste, door de kruisiging van ons ik-leven en door de "parelmoerstroom" van Zijn genade. 

Een parel kan dus niet gevormd worden zonder lijden. Van Jezus wordt gezegd, dat God Hem "door lijden heen volmaakt zou maken" (Hebr.2:10). Het Griekse woord voor lijden is hier pathema en betekent: "ondergaan", zoals ontberingen, pijn. Iets verder lezen we, dat "Hij, hoewel Hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen Hij heeft geleden" (Hebr.5:8). Hier staat het Grieks pascho, wat betekent "een gevoel ervaren". Dus door alle bittere ervaringen, die de Heer moest doormaken, werd Hij toebereid en vervolmaakt voor Zijn grote taak als geestelijke Hogepriester en Koning der koningen. 

Maar daar blijft het niet bij. Hij is ook de Weg. Hij heeft ons, vooral wat het lijden betreft, een voorbeeld nagelaten (1Petr.2:21). De Heer Jezus Zelf is ook een teken (Jes.7:14). Hij staat model voor de andere zonen, die God "tevoren gekend heeft en tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon" (Rom.8:29). Ze gaan allemaal dezelfde Weg. Ze worden door lijden heen volmaakt en leren gehoorzaamheid in alles wat ze doormaken. Zo worden ook zij toebereid voor hun taak in het hemelse Jeruzalem dat neerdalende is uit de hemel, van God.


DE FUNDAMENTEN
"En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam" (Op.21:14).
"En de fundamenten van de muur waren met allerlei edelstenen versierd. Het eerste fundament was diamant, het tweede lazuursteen, het derde robijn, het vierde smaragd, het vijfde sardonyx, het zesde sardius, het zevende topaas, het achtste beril, het negende chrysoliet, het tiende chrysopraas, het elfde saffier, het twaalfde amethist" (Op.21:19-20). 

Ook de beschrijving van de fundamenten van de muur is vol symboliek. Ons wordt verteld, dat de twaalf apostelen van het Lam de fundamenten van de stad zijn. Dit feit alleen al toont overduidelijk aan, dat de heilige Geest dit nieuwe Jeruzalem nooit heeft bedoeld als een natuurlijke stad. Mensen, de "twaalf", zijn er de fundamenten. 

Ook Paulus spreekt daarover: "Zo zijn jullie geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus Zelf de hoeksteen is. In Hem groeit elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Heer, in Wie ook jullie meegebouwd worden tot een woonplaats voor God in de Geest" (Ef.2:19-22). "Gods bouwwerk zijn jullie" (1Cor.3:9). Mensen vormen de heilige stad van God. 

Er zijn twaalf fundamenten. Geen afzonderlijke fundamenten, die ieder een bepaald gedeelte van de stad dragen, in de zin van "Ik ben van Paulus! En ik van Apollos! Ik van Petrus! En ik van Christus!" (1Cor.1:12). Nee, ze zijn één en geven met elkaar perfecte steun aan het geheel. Johannes ziet, dat de fundamenten "met allerlei edelgesteente zijn versierd". Ze liggen niet "in de aarde", maar ze liggen geestelijk zichtbaar onder de hemelse stad van het Koninkrijk der hemelen. 

Wat moet het heerlijk zijn om van een stad de fundamenten van edelsteen te zien fonkelen! Het zien van één steen is al adembenemend. Maar toch is een edelsteen, hoe prachtig ook, niets zonder licht. Ze fonkelen alleen als er licht op valt van een lichtbron. Zo is het ook met ieder kind van God. Alleen bij de Lichtbron blijkt wie we eigenlijk zijn. Hoe verder van het Licht, hoe zwakker de fonkeling. 

Het licht dat op de stenen in het nieuwe Jeruzalem schijnt is niet het licht van de zon, de maan of van een halogeenlamp. Het is de heerlijkheid van God die door het Lam schijnt (Op.21:23). Niet één steen overheerst in schoonheid: "Geworteld en gegrond in de liefde, zult jullie samen met alle heiligen in staat zijn de liefde van Christus te kennen, die alle kennis te boven gaat" (Ef.3:17-18). De bruid met al haar kleurnuances en fonkelingen straalt dan ook alle mogelijke facetten uit van de heerlijkheid van God in Christus. 

Verder lezen we, dat de fundamenten de namen van de twaalf apostelen van het Lam dragen (Op.21:14). Weet u de betekenis van het getal 12 nog? Ook de namen van de apostelen hebben ongetwijfeld te maken met fundamentele, geestelijke principes wat betreft het Koninkrijk der hemelen. De bruid is dus "gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus Zelf de hoeksteen is" (Ef.2:20). Jezus is de hoeksteen. In alles moet Hij de basis zijn van wat in ons leven wordt opgericht. "Daarom, broeders, deelgenoten van de hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester van onze belijdenis, Jezus" (Hebr.3:1). 

Het woord apostel is afgeleid van het Griekse woord apostolos. Het betekent gezondene. Jezus' eerste discipelen werden al apostelen genoemd: "Hij riep Zijn discipelen tot Zich en koos er twaalf uit, die Hij ook apostelen noemde" (Luc.6:13). In het boek Openbaring worden ze "de twaalf apostelen van het Lam" genoemd (Op.21:14). Ze hadden de Heer Jezus gevolgd en werden door Hem gezonden "als schapen onder wolven" (Mat.10:16). "Zoals U Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld" (Joh.17:18). Deze "twaalf" werden gezonden tot de "Joodse wereld" (Hand.1:15-26, Gal.2:8). 

Later zou de Heer apostelen sturen van een andere orde. Toen Hij was "opgevaren naar den hoge, gaf Hij gaven aan de mensen en Hij heeft apostelen gegeven" (Ef.4:7-11). Zij worden gezonden door deopgestane Heer "om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus"(Ef.4:11-12). In de eerste gemeenten waren dat bijvoorbeeld Barnabas en Paulus (Hand.14:4), Sylvanus en Timótheüs (1Thes.2:6), Andronicus en Junias (Rom.16:7). 

Ook in onze tijd geeft de Heer "ware apostelen en ook profeten, evangelisten, herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus" (Ef.4:11-12). En dat is nodig volgens Paulus, "totdat wij allen de eenheid van de volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de volle groei in Christus" (Ef.4:13). 

Wat houdt de bediening van een apostel eigenlijk in? Het kenmerk is, dat hij door God gezonden is met een bijzondere opdracht. Als iemand doet, wat anderen al jaren vóór hem hebben gedaan in binnen- of buitenland, kan men niet echt van een apostolische bediening spreken. Mozes was een apostel: God zond hem om Zijn volk uit Egypte te leiden. De Heer Jezus was een apostel, met als opdracht de gehele wet te vervullen en de zonde te veroordelen in het vlees. Apostelen leiden Gods volk dus verder naar nieuwe stadia, in rechte sporen, om Zijns naams wil (Ps.23:3).


DE STRAAT
De straat van de stad was zuiver goud, als doorschijnend glas" (Op.21:21).
In de bijbel is goud het symbool van het goddelijke. Goud wordt nooit dof. Het is een edelmetaal. Het goddelijke kan op geen enkele wijze worden ontluisterd. 

Straten zijn er om op te lopen. De straat van de stad spreekt dan ook van levenswandel. Het feit dat deze straat van "zuiver goud is ("24" karaats), als doorschijnend glas", toont ons, dat iedereen in het nieuwe Jeruzalem volkomen wandelt "in nieuwheid des levens" (Rom.6:4), "in de waarheid" (1Joh.1:6), als "kinderen van het licht" (Ef.5:8). Ieder heeft deel aan de goddelijke natuur gekregen en is ontkomen aan het verderf (2Pet.1:4). Ieder wandelt er in "de heiligheid en reinheid van God" (2Cor.1:12). 

Wie nu in nieuwheid wandelt, ervaart nu reeds deze nieuwe paradijselijke toestand (Op.2:7). Hij is met zijn geest in het hemelse Jeruzalem, net zoals de Heer Jezus. Die kon tijdens Zijn aardse wandel zeggen: "Ik ben van boven" (Joh.8:23). En God heeft "ook ons mede levend gemaakt met Hem, ons mede opgewekt en ons een plaats gegeven in de hemelse gewesten" (Ef.2:5-7). 

De hemel is dus geen locatie, maar een geestelijke toestand. Ons ware hemelse leven is nu al "verborgen met Christus in God" (Col.3:3). Wie dat kent, is in het nieuwe Jeruzalem. Hij is een levende steen in de stad van God. Paulus wist dat en gaf alles op, "om Hem te kennen en de kracht van Zijn opstanding om zelf ook te komen tot de opstanding vanuit de doden" (Fil.3:10-11). Dan ervaren we nieuw leven op aarde (Rom.6:4). Dan ervaren we, dat het Koninkrijk van God gekomen is in ons, zoals het is in de hemel.
In het nieuwe Jeruzalem kent iedereen dus de opstandingswandelvan Christus. Hoe wandelde de opgestane Heer? Hoe wandelt Hij nu? Hij wandelt altijd met ons mee: "Ik ben met jullie alle dagen" (Mat.28:20). 

Na Zijn opstanding verscheen Hij gewoon, om aan te tonen dat Hij behalve onzichtbaar ook aanwezig was. Toen "de deuren gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus in hun midden staan en zei: Vrede zij u!" (Joh.20:19). Dat overkwam ook de Emmaüsgangers en toen "hun ogen werden geopend en ze Hem herkenden, verdween Hij weer" (Luc.24:31). Hij verscheen zomaar, en verdween zomaar weer uit het oog, maar bleef wel aanwezig! Zo "openbaarde Jezus Zich opnieuw aan de discipelen bij de zee van Tiberias" (Joh.21:1-14). "Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk" (1Cor.15:6). En daarna aan Jakobus, toen aan alle apostelen en ook nog eens een keer aan Paulus afzonderlijk (1Cor.15:7-8). 

Als wij deel krijgen aan de opstandingskracht van Christus, is ook onze wandel "op straten van zuiver goud" (Op.21:21). Nu nog geldt: "Als u dan met Christus opgewekt bent, zoek dan de dingen die boven zijn waar Christus is, zittend aan de rechterhand van God. Bedenk de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want u bent gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God" (Col.3:1-3). Nu nog "wandelen we in geloof, niet in aanschouwen. Maar, zegt Paulus, "we zijn vol goede moed en we begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Heer onze intrek te nemen" (2Cor.5:7-8). Hij verlangde ernaar, dat de volle opstandingskracht zo openbaar zou worden, dat hij Hem gelijkvormig zou zijn, met Hem in God, in smetteloos witte kleren (Op.3:4). Dan zouden ook in hem alle dingen nieuw zijn. Een onbereikbaar ideaal? "Nee", zegt Jezus, "deze woorden zijn getrouw en waarachtig" (Op.21:3-5).


HET GEBOOMTE DES LEVENS
"Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing van de volkeren" (Op.22:2). 

Eerst nog iets over het woord straat. Een straat, zoals wij die kennen met huizen en bomen, is in het Grieks rhume: "En de Heer zei tot Ananias: Sta op en ga naar de straat, die de Rechte heet, en vraag in het huis van Judas naar iemand uit Tarsus, naar Saulus" (Hand.9:11).
In Openbaring wordt echter een ander woord gebruikt, plateia. Het is afgeleid van platus (=uitgestrekt, wijd). 

We moeten eerder denken aan een open ruimte dan aan een straat. Er had beter pleinkunnen staan.
Stel u zich eens een plein in een grote stad voor, bijvoorbeeld Place de l' Etoile in Parijs, waar de Arc de Triomphe staat. Wat een drukte! Wat een gejakker! Stel u zich Babylon eens voor. Op háár centrale plein tracht men een toren te bouwen, "waarvan de top tot de hemel reikt" (Gen.11:4). Op menselijk initiatief probeert men daar wat van de grond te krijgen. 

En wat gebeurt er op dat plein? Daar gaan de "twee getuigen", de "twee olijfbomen", de "twee kandelaren" die voor het aangezicht van de Heer staan", profeteren (Op.11:3-4). "En wanneer ze hun getuigenis hebben voleindigd, zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden" (Op.11:7). "En hun lijk zal liggen op de straat (plateia) van de grote stad (=Babylon, Op.18:2), die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, waar ook hun Heer gekruisigd werd" (Op.11:8). In Babel worden de profeten die God zendt vermoord en hun "lijken" laten ze liggen op hun centrale plein. 

Wat een verschil met het plein in het nieuwe Jeruzalem! Daar stroomt "een rivier van kristalhelder water uit de troon van God en van het Lam" (Op.22:1). Aan beide kanten van die levensstroom staat het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand weer om de volken te genezen (Op.22:2). Konden onze ogen de hemelse stad van God maar wat beter zien! Dan zouden we, net als Abraham, hier als in een vreemd land en "in tenten" wonen. Dan zouden ook wij veel vuriger die stad (waarvan God de bouwmeester is) verwachten (vgl. Hebr.11:9-10). 

Midden op het plein van het nieuwe Jeruzalem staat het geboomte des levens aan beide zijden van de rivier (Op.22:2). In het Grieks staat gewoon boom (xulon) des levens, in het enkelvoud dus. Dat is wonderlijk! De boom des levens aan weerszijden van de rivier...... hoe kan er nou één boom staan aan beide oevers?
Om dit te begrijpen moeten we iets weten van de betekenis van het getal twee. Het duidt op de volheid van Christus. Daarom lezen we van twee stenen tafelen (Ex.31:18), twee rijen toonbrood (Lev.24:6), twee cherubs die één zijn met het verzoendeksel (Ex.25:18-19), twee zilveren trompetten (Num.10:2), twee goede verspieders (Num.14:6), twee olijfbomen (Zach.4:3), twee getuigen (Op.11:3), de boom des levens op twee oevers (Op.22:2). We zien hier de volheid van het mannelijke Lichaam van Christus. 

De "twee" zijn volmaakt één met de Geest van God. Ze staan aan de rivier, die ontspringt uit de troon van God en van het Lam (Op.22:1-2). Ze worden alleen door Gods Geest geleid en zijn dus zonen Gods (Rom.8:14,19). Door deze volheid van Christus (=gezalfde) zal ieder het heil van God zien. Jezus is de Verlosser en het Hoofd van die volheid. Alle andere aan Hem gelijkvormig geworden zonen zijn ook verlossers. De Statenvertaling noemt hen heilanden: "Er zullen heilanden op de berg Sion opkomen" (Ob.21). De Almachtige doet hen opkomen uit de regionen van het vleselijke en het zielse. Heilanden! Helers! Hun bladeren zijn tot genezing der volkeren (Op.22:2). 

Wat voor soort "bomen" dat zijn, wordt ook weer duidelijk uit het Grieks. Er zijn namelijk twee woorden voor boom. Allereerst dendron, een levende boom (vgl. rododendron). Alle bomen die u op aarde ziet staan, zijn dendrons. Ze halen hun levenssap uit de grond. 

De bomen des levens zijn geen dendrons meer: Johannes gebruikt het Griekse woord xulon, een gekapte boom (vaak vertaald als hout, timmerhout). Ze zijn omgehakt: hun ego is dood. Hun levenssap komt niet meer uit de aarde. Zij staan aan de rivier Gods (Op.22:2). Dáárom zijn de bladeren van dat geboomte tot genezing. Jezus geeft genezing. Hij is onze xulon. Ook de twee gevelde getuigen brengen genezing (Op.11:8). Ook in hen ontspringen fonteinen van levend water ten eeuwigen leven (Joh.4:14). Stromen van levendmakend water vloeien namelijk uit hun binnenste (Joh.7:38). Ja, "hun vruchten zullen tot spijze zijn en hun loof tot geneesmiddel" (zie Ez.47:12). 

Toen ik onlangs het verschil van deze twee Griekse woorden zag, werd ik herinnerd aan een visioen, dat de Heer aan één van ons toonde in de zestiger jaren: aan de kant van een pad in een loofbos (met allemaal dendrons dus) lag een stapel boomstammen (xulons). De Heer zei: "Ik wacht tot alle stammen zijn leeggebloed en alle uitlopers zijn afgestorven. Pas dan zullen zij zijn als Mijn mond". 

Ook in deze tijd voegt God zonen toe aan de eerstelingen. Ze leren volkomen te wandelen in de voetstappen van het Lam "op straten van goud". Het zijn lichten die schijnen "als sterren in de wereld, te midden van een ontaard en verkeerd geslacht" (Fil.2:15). Alle vlees zal in hen Gods heil zien. Het zal reiken tot het einde van de aarde (Jes.49:6). En dan "zijn de bladeren van dat geboomte tot genezingvan de volken" (Op.22:2).


TOT GENEZING DER VOLKEREN
"En de bladeren van het geboomte zijn tot genezing van de volken" (Op.22:2).
De eerste mens wandelde in het paradijs in volmaakte eenheid met de Geest van God. Hij at voortdurend van "de boom des levens in het midden van de hof" (Gen.2:9). Hij had deel aan het leven van God. Maar toen Eva zich door de slang had laten verleiden, veranderde dat: "De Heer zond hem weg uit de hof van Eden om de aarde te bewerken, waaruit hij genomen was. En Hij stelde ten oosten van de hof de cherubs met een flikkerend zwaard, om de weg tot de boom des levens te bewaken" (Gen.3:23-24). 

En wat lezen we nu in Openbaring 22 vers 2? "De bladeren van het geboomte (=de boom des levens) zijn tot genezing van de volkeren". Nog nooit heeft de mensheid iets ontvangen voor genezing van volkeren. Geen enkele filosofie, sociaal stelsel, regeringsvorm, wetgeving of religieus systeem heeft ooit volkeren kunnen genezen van de vloek, waaraan ze onderworpen zijn (vgl. Rom.8:19-22). 

Die genezing komt door het levende Woord van God. Hij zendt Zijn woord en Hij geneest (Ps.107:20). De bladeren van het geboomte zijn de waarheden van het levende Woord. In dat Woord is leven en dat leven is het licht van de mensen (Joh.1:4). Het Woord van de waarheid in de zonen is tot genezing der volkeren! "Tot nu toe zucht de schepping in al haar delen en is in barensnood" (Rom.8:22). Ze wacht op verlossing, op genezing. Ze wacht met smart op het openbaar worden van de zonen Gods, op de genezende "bladeren" van het "geboomte des levens" (Rom.8:19). 

Dit geboomte draagt twaalfmaal vrucht, iedere maand opnieuw (Joh.15:5, Op.22:2). Weer het getal twaalf! Dit feit vertelt ons, dat alles wat ze voortbrengen gebaseerd is op innerlijk, goddelijk, priesterlijk koningschap. Ze spreken de waarheid "met gezag en macht" (Luc.4:33,36). Ze zijn net als Jezus gezaghebbenden(Mat.7:29). 

Hun vruchten, die konden groeien door het water van de levensrivier, zijn heerlijk. Laat nu alle volkeren maar komen en "smaken en zien, dat de Heer goed is" (Ps.34:9). Laat ook zij maar komen om "volop te eten, tot verzadiging toe" (Joël 2:26). Ja, God is goed! Voor alle mensen! (Ps.145:9).


DE RIVIER
"En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam" (Op.22:1).
Water des levens! Dat is water met levendmakendeeigenschappen! Aardse rivieren ontspringen meestal bij de één of andere bron of op een berg. Deze rivier ontspringt uit Gods troon in de hemel. Over dat water sprak Jezus met de Samaritaanse vrouw: "Wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid. Het zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven" (Joh.4:14). En later zei Hij: "Als iemand dorst heeft, laat hij bij Mij komen drinken! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien" (Joh.7:37-39). 

Dit hemelse water brengt aan ieder die gelooft goddelijk leven. Wij zijn "genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem" (Hebr.12:22). We mogen nu "met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade", waaruit de "rivier van levenswater ontspringt" (Hebr.4:16, Op.22:1). De Heer Jezus heeft de bron voor ons ontsloten (Joh.7:37-39). Hij zegt, dat als men van dát water drinkt, het in hem zal worden tot een fontein (Joh.4:14). 

En dan? Dan "zullen stromen van levend water uit zijn binnenste vloeien" (Joh.7:38). Zo worden de Zijnen een bron van levend water voor de "wereld" om hen heen. En als in de volheid der tijden die "bronnen" openbaar worden, wordt de hele schepping bevrijd tot de vrijheid van de heerlijkheid van Gods kinderen (Rom.8:21). 

Eens kwam deze waarheid tot Ezechiël toen God hem deze levensrivier liet zien. "Langs de oever van de beek stonden aan weerszijden zeer veel bomen. De Heer zei tot mij: Dit water stroomt naar de oostelijke landstreek, vloeit af naar de Vlakte en komt in de zee (=de Dode Zee). In de zee wordt het uitgestort, zodat haar water gezond wordt. En alle levende wezens die er wemelen, zullen leven, overal waar de beek komt. En er zal zeer veel vis zijn, want als dit water er komt, dan wordt het water van de zee gezond. Overal waar de beek komt, zal alles leven" (Ez.47:6-9). Ook de "Dode Zee" dus, het laagstgelegen meer op aarde.


VAN HET OUDE NAAR HET NIEUWE
Een schitterend schriftgedeelte vertelt ons, wat Abraham bezielde, toen hij door God werd geroepen. Dat is Hebreeën 11 vers 8 tot 16. Met zijn vader had hij zijn geboortestad Ur, een welvarende stad in Babel, verlaten om te gaan naar het door God beloofde land (Gen.11:31). Vijf oudvaders waren nog in leven, waaronder Sem, de zoon van Noach, die de zondvloed had overleefd. Ze lieten hen allemaal achter. Ze kwamen eerst terecht in Haran (=dor, Gen.11:32). Daar sprak, na de dood van zijn vader, de Heer tot Abram: "Ga uit je land en uit het huis van je vader naar het land, dat Ik je zal wijzen" (Gen.12:1). 

In Hebreeën lezen we, waarom hij gehoorzaamde. Hij geloofdewat hij had gehoord. "Abraham is, toen hij geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij als erfenis zou ontvangen" (Hebr.11:8).
Die beloofde plaats was een stad, die God had ontworpen (Heb.11:10). Dat was een hemelse stad in een beter land (Hebr.11:14-16). Vandaar dat Abraham niet meer tevreden kon zijn met Ur. Alle andere steden die hij kende en die hij nog zou zien, zonken in het niet in vergelijking met wat zijn geestesoog had gezien. 

Hebben Abraham en de zijnen de stad Gods in het hemelse vaderland ooit gevonden? Nee. "In dat geloof zijn ze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben ze die gezien. Ze hebben beleden, dat ze steeds vreemdelingen waren op aarde" (Hebr.11:13). 

Wie Abraham volgt is ook vreemdeling op aarde. Mensenwerk is niet zijn "thuis". Hij heeft het Koninkrijk Gods gezien (vgl.Joh.3:3). Hij weet te zijn "gekomen bij de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem" (Hebr.12:22). Het gaat ook hem alleen om die stad, die ver boven mensenwerk uitstijgt. Ook hij vertoeft door het geloof op aarde als in een vreemd land. Ook hij woont met de zijnen "in tenten" (Heb.11:9). Ook hij wil zich alleen maar definitief vestigen in de stad, die in de bijbel nieuw wordt genoemd, hemels, blijvend, vrij en heilig. 

Nu moet u zich die stad niet voorstellen als een plek ergens aan het firmament. Er zijn namelijk theorieën, dat het nieuwe Jeruzalem uit de hemel zal neerdalen als een nog niet ontdekt, kubisch sterrenbeeld. Het is geen stad van sterrenstof. Ook niet van aards materiaal. Het is een geestelijke stad, die wordt gevormd door levende stenen: door engelen, door eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemel, door geesten van mensen (Hebr.12:23). Het mysterie is dat het hemels is van aard, wel in de wereld, maar niet vande wereld.
"En veel natiën zullen optrekken en zeggen: Kom, laten we opgaan naar de berg van de Heer, naar het huis van God, opdat Hij ons Zijn wegen kan leren en opdat wij ook Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en het woord van de Heer uit Jeruzalem" (Jes.2:3). 

Optrekken naar de berg van de Heer in Jeruzalem! Wat een verwarring bestaat dáárover! Eén van de hoofdoorzaken is wel de prediking van talloze predikers en bijbelleraars, die het natuurlijkeniet van het geestelijke weten te onderscheiden. Omdat de oude stad nog steeds bestaat en haar oude naam draagt, denkt men, dat het nieuwe, hemelse Jeruzalem te maken heeft met de huidige hoofdstad van de Israëli's. 

Maar wijst het natuurlijke niet naar geestelijke realiteiten? Het zichtbare is tijdelijk en is toch een schaduw van het blijvende! (1Cor.15:46, 2Cor.4:18, Hebr.10:1a). De ontwikkelingen rond het aardse Jeruzalem moeten we alleen maar zien als teken voor wat er komt op het geestelijke vlak. De Heer zei Zelf: "Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn. Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u dan op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt" (Luc.21:20-33). 

Het tijdelijke bevat "schaduwen van wat komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is" (Col.2:17). Het aardse Jeruzalem is niet de stad die God heeft ontworpen en gebouwd. Het is nooit een heilige der heiligen geweest. Door Ezechiël wordt het een bloedstad genoemd (Ez.22:2, 24:6-9). Jezus weende over haar en zei: "Jeruzalem, Jeruzalem, hoe vaak heb Ik je kinderen bijeen willen brengen zoals een hen dat doet met haar kuikens. Maar je hebt niet gewild" (Mat.23:37-38). En Johannes zag haar als een "stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, waar ook de Heer gekruisigd werd" (Op.11:8). Het aardse Jeruzalem is oud. Het hemelse Jeruzalem is nieuw. 

Abraham had iets gezien van die nieuwe stad. Hij wist niets van kerksystemen, dogmatiek, leringen, ceremoniën, geloofsbelijdenissen, organisaties, programma's of iets dergelijks. Hij bouwde niet één "godshuis". De wet van Mozes kende hij niet. Maar hij had wel een stad gezien, waarin "de Here God, de Almachtige, de tempel is, en het Lam" (Op.21:22). Is het te verwonderen, dat Abraham, die wist, dat God hem zo'n stad had bereid (Hebr.11:16), "heeft vertoefd in het (aardse) beloofde land als in een vreemd land en in tenten bleef wonen"? (Hebr.11:9-10).


JERUZALEM, WEL SAMENGEVOEGDE STAD
Het oude Jeruzalem was en is de hoofdstad van Israël. Ook het nieuwe Jeruzalem vervult een hoofdstedelijke functie, maar in het Koninkrijk dat "niet van deze wereld is" (Joh.18:36). In haar zetelt "de regering". Het is de "Stad van de grote Koning" (Mat.5:35). "Uit Sion zal de wet uitgaan en het woord van de Heer uit Jeruzalem" (Jes.2:3). Vandaar uit "zullen priesters van God en van Christus met Hem als koningen heersen" (Op.20:6). 

We lezen ook, dat "Jeruzalem is gebouwd als een stad, die goed is samengevoegd" (Ps.122:3). Dat is gebeurd door de heilige Geest. "Door één Geest, tot één lichaam" (1Cor.12:13). Dat is geen oecumenische eenheid van kerkgenootschappen. Ook niet de eenheid, die er kan bestaan binnen één organisatie rond een bepaalde leer, prediker of tijdschrift. Ware eenheid ontstaat niet door af en toe eens met andere denominaties een kerkdienst te organiseren. Nee, door Zijn Geest voegt God Zelf alle leden samen tot éénheid met en in Zichzelf (Joh.17:20-23). Zo ontstaat er een levend, geestelijk organisme. Die "nieuwe stad" verwachtte Abraham (Hebr.11:10). 

Wat een tegenstelling als we naar Kaïn en het geslacht van Cham kijken: "Kaïn ging weg van het aangezicht van de Heer en hij werd de stichter van een stad" (Gen.4:16). Wie naar het vlees wandelt, is er altijd op uit om een "eigen stad" te stichten (Gen.10:8-12). Maar wie de ontwerper en bouwmeester van het ware Jeruzalem gelooft, komt tot rust van dat soort werk en laat Hem de nieuwe stad bouwen. Hij blijft net als Abraham op aarde in tenten wonen. Het staat er zo duidelijk: "Als de Heer het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden eraan" (Ps.127:1). 

Hoe velen zwoegen er tevergeefs! (Hebreeuws= in ijdelheid, in onwaarheid). Ze denken te bouwen met "goud en kostbaar gesteente", maar zijn steeds bezig met "hout, hooi, of stro" (1Cor.3:10-15). Het devies moet altijd zijn: "Niet door kracht, niet door geweld, maar door de heilige Geest!" (Zach.4:6). Anders wordt er tevergeefs gewerkt. 

In de tempelbouw van Salomo zien we, hoe Gods heiligdom tot stand komt: "De koning gebood, dat men grote, kostbare stenen zou uitbreken om het huis op gehouwen stenen te grondvesten. De bouwlieden van Salomo behieuwen de boomstammen en de stenen, en maakten ze pasklaar" (1Kon.5:17-18). "En toen het huis gebouwd werd, werd het opgetrokken van steen, afgewerkt aan de groeve, en geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord" (1Kon.6:7). 

Zo zal het gaan met de voorbereidingen van het hemelse huis van God. Alle "stenen" worden eerst "aan de groeve" stuk voor stuk behakt, totdat ze perfect passen in het geheel. Pas dan worden ze, zonder dat "hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap wordt gehoord", ingevoegd in het hemelse heiligdom. 

Het werk in de steengroeve! Dát is het werk in kerken en gemeenten, groepen en bewegingen, op conferenties, seminars en bijbelscholen. Daar wordt veel lawaai van "hamer en beitel" gehoord om "de stenen pasklaar te maken". Veel gemeenten functioneren als EHBO-post, als gezin of als school met onmondige kinderen. Andere weer als schaapskooi, waar schapen worden verbeten door wolven in schaapskleding die niet door "de Deur" binnenkwamen (Joh.10:1-2). Het heeft allemaal zin. Er moet pasklaar gemaakt worden! Een schaapskooi is nodig, voor "de nacht"! 

Maar is het de bedoeling om in een EHBO-post te gaan wonen? Blijven onze kinderen levenslang op school? Of thuis, ook als ze volwassen worden? Jezus zegt: "Mijn schapen horen naar Mijn stem". Gods stem horen is een teken van geestelijke volwassenheid. De Goede Herder roept Zijn eigen schapen bij de naam, héél persoonlijk dus. En waar leidt Hij hen dan naar toe? Naar buiten! (Joh.10:3). Ze "volgen Hem, omdat ze Zijn stem kennen" (Joh.10:4). Allen die naar Zijn stem horen, zullen worden één kudde met één Herder, in de ruimte, buiten, in "het nieuwe Jeruzalem". 

Het is nog droeviger, dat tallozen als maar proberen op aarde iets van de grond te krijgen en daar het etiket "gemeente" of "lichaam van Christus" op plakken. Als ze daarbij uitgaan van menselijk initiatief en vleselijke kracht, brengt dat alleen maar Babel voort (Gen.11:4). Zulk werk kan niet standhouden. Babel komt van de grond om weer in te storten. Als uw "gemeente" is uiteengevallen, uw "groep" verstrooid, of uw "samenkomst" verscheurd, "bedenk, wat u wedervaren is" (Hag.1:7). Bent u bezig geweest, stenen pasklaar te maken voor Gods Huis? Of draafde u, net als "ieder ander voor zijn eigen huis" (Hag.1:9)? Was uw blik gericht op de hemelse stad? Of was uw motief: "Laten wij voor onszelf een stad bouwen" (Gen.11:4)? 

De Heer Jezus riep de "twaalf" tot Zich. Hij zond er "zeventig" uit. En massa's mensen volgden Hem. Hij onderwees hen over het Koninkrijk der hemelen en deed tekenen, die wezen op dat Koninkrijk. Maar er was geen binding tussen al die mensen, ondanks het feit, dat de Heer bij hen was. Het waren allemaal "stenen" die nog niet samengevoegd waren.
"Toen brak de Pinksterdag aan" (Hand.2:1). Er "kwam uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag, die het hele huis waar ze zaten, vulde" (Hand.2:2). En "120" apostelen werden "wel samengevoegd" en met hen duizenden anderen (Hand.1:15, 2:12, 2:41,47). "En de menigte, die tot geloof kwam was één van hart en ziel, en ook niet één zei, dat iets van wat hij bezat zijn persoonlijk eigendom was. Ze hadden alles gemeenschappelijk" (Hand.4:32). Toen ontstond er geen organisatie. Er werd geen stichting in het leven geroepen. Men vormde geen plaatselijke gemeente. God voegde levende stenen samen als een levend, geestelijk organisme. Het was hemels, "nieuw", in de wereld, maar niet van de wereld. 

Dat was pinksteren, in de "derde" maand. Die gebeurtenis was een geweldig voorteken van wat nog grootser gaat gebeuren "bij het loofhuttenfeest in de "zevende" maand: het neerdalen van "het nieuwe Jeruzalem in al Gods heerlijkheid" (Op.21:2,10-11). Van de geestelijke berg Sion daalt uit de hemel een uit levende stenen bestaande stad neer als een kolossaal geestelijk heiligdom (Op.21:10,16). Dan horen we "een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen" (Op.21:3). Geluid van hamer en beitel zal niet worden gehoord: ze komt op aarde neer "niet door kracht of door geweld, maar door Mijn Geest! zegt de Heer" (Zach.4:6). 

Ieder van ons afzonderlijk is een tempel als Gods Geest in ons komt wonen (1Cor.3:16). Maar we blijven niet op ons zelf! Wie is "afgewerkt aan de groeve" wordt "als levende steen gebruikt voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers die Hem welgevallig zijn" (1Pet.2:5). Zo worden wij door de heilige Geest samengevoegd als een "nieuwe" Vredestad. 

Op aarde voelt u zich misschien vaak "in de woestijn". U doet uw best om ergens bij te horen, maar u merkt steeds, dat u nergens meer past. Als Elia voelt u zich soms ontmoedigd, omdat u denkt er alleen voor te staan. We moeten toch ergens bij horen, is de algemene gedachte.
Broeder, zuster, dan "bent u gekomen bij Sion, tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem, tot ingeschrevenen in de hemel" (Hebr.12:22-23). Laat u leiden door Zijn Geest. Weiger u te laten leiden door de geest van Babel. God voegt samen in Zijn stad! En waar Hij samenvoegt, daar is Hij in hun midden. Dat zei Jezus ook al: "Waar twee of drie vergaderd zijn (geworden) in Mijn naam (door de Geest), daar ben Ik in hun midden" (Mat.18:20). Niet: "waar mensen zich vergaderen", maar "waar mensen worden vergaderd, door God".
Er worden momenteel veel mensen uit Babel geleid. De Heer roept hen de "schaapskooien" uit. Ze zaten daar voor de "nacht". Maar Hij brengt ze "naar buiten", in het licht (Joh.10:3). De Goede Herder "gaat voor ze uit en de schapen volgen Hem, omdat zij Zijn stem kennen" (Joh.10:4). Vaak maken ze moeilijke tijden door, omdat ze niet altijd "zien", dat "het één kudde met één herder" is (Joh.10:16). Maar verheugt u! Gods plan en Zijn timing zijn volmaakt. Alle "aan de groeve behouwen stenen" zullen op Zijn tijdperfect samengevoegd worden, zonder het lawaai "van hamer en beitel", "niet door kracht noch door geweld, maar door Gods Geest!" (Zach.4:6).


NEERDALENDE UIT DE HEMEL
"En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, neerdalende uit de hemel, van God" (Op.21:2).
Ook in psalm 48 lezen we van het nieuwe Jeruzalem: "Groot is de Heer en hoog te loven in de stad van onze God op Zijn heilige berg" (Ps.48:2). De stad is één met de berg Sion (=de heerschappij van de heilige Geest), "schoon door zijn verhevenheid" (Ps.48:3). De stad Gods is niet in de laagte, omhuld door de mist van dualistisch, hellenistisch denken. Ook niet op een geografische berg. God bevestigt haar voor altoos op Zijn heilige berg (=op de heerschappij van de heilige Geest). Dáár is "de stad van onze God" (Ps.48:2,4,9). 

Het is onze roeping om met Hem samen te wonen op Sion. "Dan zijn we geen vreemdelingen meer, als Abraham, maar huisgenoten van God". Vandaar zal Gods licht schijnen (Ps.50:2). U, die op Gods Geest vertrouwt, u bent het licht van de wereld. U bent de stad, die op een berg ligt en die niet verborgen kan blijven (Mat.5:14). Sta daarom op, wordt verder verlicht, "want uw licht is gekomen en de heerlijkheid van de Heer is over u opgegaan. Want duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën; maar over u zal de Heer opgaan. Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. Volken zullen naar uw licht trekken en koningen naar de glans die over u opging" (Jes.60:1-3, Leidse Vert.). 

Ten overvloede: laat het duidelijk zijn, dat Johannes geen natuurlijke stad zag, zoveel graden oosterlengte, zoveel graden zuiderbreedte. De stad komt uit de hemel, van God en ligt op de hoogste "berg" (=kracht) die er is: op de kracht van de heilige Geest. Het is een hemelse realiteit. Een hemelse stad! Een geestelijk volk! "Zoals de Hemelse is, zijn ook de hemelsen en die zullen het beeld van de Hemelse dragen" (1Cor.15:48-49). Ze zullen met Hem "als koningen heersen in alle eeuwigheden" (Op.20:6, 22:5). Waar? Vanuit "Sion" om te "heersen op aarde" (Jes.2:3, Op.5:10). 

Toch zijn er miljoenen gelovigen, die denken, dat ze weggevoerd zullen worden naar een stad in de lucht, om daar eeuwig met Jezus te leven. Tallozen geloven, dat ze op déze wijze zullen worden bewaard voor "een grote verdrukking, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer zijn zal" (Mat.24:21). Bij die "opname" menen ze in een oogwenk te worden weggevoerd, op grond van 1Thes.4:17. Moeten we daarnaar uitzien? Of moeten we ernaar uitzien om nu te worden weggevoerd naar de hemel. Jezus zegt: "Ik ben de opstanding en het leven". Johannes zegt: "Na deze dingen (=de "zeven" gemeenten) zag ik een open deur in de hemel en de stem zei: Klim hierheen op en ik zal je tonen, wat hierna geschieden moet" (Op.4:1). Ook de "twee" getuigen hoorden "een stem uit de hemel zeggen: Klim hierheen op! En ze klommen naar de hemel op in de wolk" (Op.11:12). 

Voordat de hemelse stad van God uit de hemel kan neerdalen, moeten wij eerst opklimmen. Dat is de opstanding vanuit de "levend-doden" om ons heen. Dat werd in Bethel (=huis Gods) al getoond aan Jakob: "Hij droomde, dat er op de aarde een ladder (Hebr: een opgaande weg) was opgericht, waarvan de top tot in de hemel reikte, en engelen Gods klommen daarlangs op en daalden daarlangs neer" (Gen.28:12).
De "engelen" (=boodschappers) klommen eerst op. Jezus beloofde Zijn discipelen, dat ze dat zouden "zien": "Jullie zullen de hemel openzien en de engelen Gods eerst zien opstijgen en dan zien neerdalen op de Zoon des mensen (=de Weg, Joh.1:52). Ze zouden zien wat Hij bad: "Uw Koninkrijk kome en uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde" (Mat.6:10). Het is: verrijzen en komen!


BRUID EN BRUIDEGOM
De verheven stad van God is de bruid van Christus (Op.21:2). Alle "stenen" ervan zijn levend, gebouwd op een levend fundament, op Christus de hoeksteen, op het fundament van apostelen en profeten (Ef.2:20). Eeuwen zou haar groei- en rijpingsproces duren. Johannes ziet haar voleinding. Ze is "het heilige volk, de verlosten van de Heer, een begeerde, niet verlaten stad" (Jes.62:12). De bruid woont dus niet in de stad (wat sommigen beweren), de stad is de bruid. 

De stad is de bruid. Maar wie is nu de bruidegom? Dan zeggen de meesten: de Heer Jezus Christus. Maar dat is maar ten dele waar. De bruidegom heeft net als de bruid ook een geestelijk, samengesteld lichaam. De bruid is de volheid van de door de Heer verloste gelovigen (Jes.62:12). De bruidegom is de volheid van de met Hem losgekochte eerstelingen van de aarde (Op.14:3). Ze verhouden zich van stad (bruid, Gemeente, gelovigen) tot tempel (bruidegom, de Christus, koninklijke priesters, zonen). 

Om het begrip de Christus helder te krijgen, moeten we het geslachtsregister van Matthéüs 1 even bekijken. Daarin staat de mannelijke lijn van Jezus' voorgeslacht. "Alle geslachten van Abraham tot David zijn veertien geslachten en van David tot de Babylonische ballingschap veertien geslachten en van de ballingschap tot de Christus veertien geslachten" (Mat.1:17). Totaal dus 42, zeven (=volheid) keer zes (=in het vlees).
Maar als we het geslachtsregister nader bekijken, zien we, dat Jezus niet het laatste geslacht is, maar het 41ste, het 13de na de ballingschap. Maar er staat wel: "Tot de Christus is veertien geslachten". Na Jezus, de Zoon, komt er dus nóg een "mannelijk" geslacht. Dat zijn de zonen, de "144.000", de Christus, het Lichaam van Christus, de volheid van Christus, de zonen die samen met de Zoon de bruidegom zijn. 

Toen Johannes dat zag, viel hij als dood voor Zijn voeten. Zoiets overweldigends had hij nooit kunnen bedenken. Dit was niet de Jezus van Nazareth met wie hij jaren had samengeleefd. Dit was een heel andere en veel grootsere verschijning. Zijn hoofd en haren waren als witte wol, als sneeuw! Zijn ogen? Als vuurvlammen. Zijn stem? Als van vele wateren! (Op.1:12-16). Johannes hoorde Hem toen zeggen: "Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste" (Op.1:17). Johannes had de Zoon en de zonen gezien, het Hoofd met een voltallig lichaam van "144.000" losgekochten van de aarde (Op.14:3). Hij zag de bruidegom. 

De bruidegom, het lichaam van Christus, de "nieuwe" tempel! Johannes zag ook de bruid, het lichaam van de gelovigen, de "nieuwe stad". Wat een bruiloft zal het zijn, als de "bruidegom uit zijn vertrek treedt" (=openbaar wordt, Ps.19:6) en als Hij "zich over de bruid verblijdt", omdat "ze zich heeft gereedgemaakt" (Jes.62:5, Op.19:7)! Dan smelten "tempel" en "stad" volkomen samen (Op.19:7, 21:22). 

Dan wordt het universeel feest! "Zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal van het Lam" (Op.19:9). "Alle volkeren zullen er heen stromen" (Jes.2:2). Ze worden alle genezen! (Op.22.2). Ze zullen Zijn volken zijn, die zullen wandelen bij het licht van Zijn heerlijkheid (Op.21:3,24). Dan wordt alles nieuw (Op.21:5). Dan wordt "de aarde vol van de kennis van God, zoals de wateren de bodem van de zee bedekken" (Jes.11:9).
"Dan het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, als alle heerschappij en alle macht en kracht onttroond is" (1Cor.15:23-25). Het einde! Paulus gebruikt het Griekse woord telos (=resultaat, doel; van tello: toewerken naar een doel). Het einddoel! God alles in allen (1Cor.15:28). Dan zijn "uit Hem en door Hem en tot Hem alle dingen. Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen" (Rom.11:33-36). 

Bron: http://www.in-geest-en-waarheid.nl/jeruzale.htm 

Actueel[toon alles]
Activiteiten[toon alles]